Konijn
Konijnen en hazen behoren niet tot de knaagdieren, maar tot de haasachtigen, een aparte diergroep. Het konijn (Oryctolagus cuniculus) is compact gebouwd en heeft een grijsbruine vacht met een okerkleurige nek. De oorpunten hebben een donker, dun randje aan de buitenkant. De korte staart is zwart van boven en wit aan de onderkant. De staart is meestal opgewipt, zodat alleen de witte onderzijde zichtbaar is. Het konijn heeft aan de voorvoeten vijf en aan de achterpoten vier tenen. Hij gebruikt nooit zijn voorpoten om er voedsel mee vast te houden. Het dier heeft lange achterpoten. waarmee hij stampt als er gevaar dreigt.
Voedsel
Het konijn eet erg gevarieerd. Zijn voedsel is plantaardig: grassen, kruiden, loten, knollen, bast en akkergewassen. Ook eet hij een deel van zijn keutels op om voedsel dat nog niet verteerd is er alsnog uit te halen. Dit verschijnsel heet ‘coprofagie’.
Leefgebied
De haasachtige leeft in een hol en heeft een voorkeur voor zandige bodems waarin het makkelijk graven is. In de duinen is het konijn een belangrijke grazer. In Luistenbuul, een van de gebieden van het Zuid-Hollands Landschap, levert het konijn een belangrijke bijdrage aan het behoud van het stroomdalgrasland. Het konijn eet het gras tussen de kruiden uit en nog belangrijker, hij graaft kalkrijk zand op. Dit zorgt voor nieuwe kiemingsmogelijkheden voor planten die houden van een verschraald milieu.