Egel
De egel (Erinaceus europaeus) is een van de grote insecteneters onder de zoogdieren. Hij is vooral bekend om zijn stekelvacht. Een volwassen egel heeft ongeveer 7000-8000 stekels van twee tot drie centimeter lang op zijn rug en de bovenzijde van zijn kop. Op plekken waar geen stekels staan, is de huid van de egel bedekt met vrij stugge haren. Een stekel gaat ongeveer een jaar mee. Daarna valt hij uit en komt er een nieuwe voor terug.
Oprollen
Een ander kenmerk van de egel is dat hij zich bij gevaar kan oprollen tot een bal en zijn stekels overeind kan zetten. Hier gebruikt hij de kringspier voor. Dit kost de egel maar drie seconden. Op deze manier is hij alleen kwetsbaar aan de onderkant en deze ruimte is heel klein. Maar weinig dieren weten hoe ze de egel daar moeten aanvallen zonder zelf geprikt te worden. De egel smeert de stekels ook nog in met giftige, irriterende en sterk ruikende stoffen zoals tabak, zeep, uitwerpselen en de huid van giftige padden.
Leefgebied
De egel is in Nederland vrijwel overal te vinden. Hij is vooral te zien op plaatsen met loofbossen met ondergroei, vochtige weiden en grasvelden. Ook in de buurt van de mens komt de egel voor: in de tuin onder hoopjes bladeren of lage planten zoals struiken. Daar gaat hij op zoek naar torren, slakken, larven, duizendpoten, muggen en vliegen. Soms ook kikkers, padden en zelfs jonge vogels. Hoeveel egels er precies zijn in ons land is niet bekend, geschat wordt rond een miljoen. De grootste vijand van de egel is de auto. Jaarlijks komen er rond de 135.000 egels om door aanrijdingen met een auto.