Bever
De bever (Castor fiber) is met zijn kop-romp lengte van 70-100 cm. het grootste knaagdier van Europa. Het dier is in 1826 in Nederland uitgestorven. In 1988 is men begonnen met het uitzetten van bevers en inmiddels heeft de bever weer een vaste plek in onze fauna herovert.
Kenmerken
Aan het uiterlijk is duidelijk te zien dat het dier goed is aangepast aan het leven in het water. De bever heeft korte poten met vijf tenen en achterpoten met zwemvliezen. De grijze tot donkerbruine vacht bestaat uit haren die zo dicht op elkaar zitten dat er geen water tot op de huid kan doordringen. De kleine oren en de neusgaten kan de bever afsluiten. De platte ‘geschubde’ staart gebruikt hij om in het water te kunnen sturen.
De bever eet alleen plantaardig materiaal. Op zijn menu staan oeverplanten, riet, wortelstokken van waterlelies, jonge twijgen, bladeren en boomschors. In de zomer eet hij voornamelijk kruiden en waterplanten.
Leefgebied
Bevers komen vooral voor in overgangsgebieden; tussen land en water zoals moerassen, langs beken, rivieren en meren. Ze hebben een voorkeur voor rustige rivieren en meren omzoomd door broekbossen met bomen als wilg en es.
Door het bouwen van dammen en het omknagen van bomen en struiken hebben bevers een grote invloed op hun leefomgeving. De Oude Maas, de Lek, Merwede, Hollands Diep zijn plekken waar de bever zich heeft gevestigd. De laatste tien jaar ook bij het Haringvliet, rond Gouda en in de Krimpenerwaard. In ons gebied Klein Profijt voelt de bever zich enorm thuis.